200 jaar koninklijke landmacht, Ben Schoenmaker (red.)
Uitgeverij Boom, Amsterdam 2014
ISBN: 978 90 895 31 278
Geïllustreerd, in kleur, inclusief e-book en Layar-functionaliteit
296 blz.
€29, 90
De koninklijke landmacht 1814-2014
Ter ere van haar 200-jarig bestaan verscheen dit jaar het jubileumboek 200 jaar Koninklijke Landmacht 1814-2014, geredigeerd door Prof.dr. Ben Schoenmaker, als bijzonder hoogleraar Militaire Geschiedenis verbonden aan de Universiteit Leiden en onderzoeker bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Met diverse collega-militair historici van het instituut boog hij zich over de geschiedenis van een krijgsmacht die in twee eeuwen voortdurend, met name vanwege ontwikkelingen in het internationale politieke spectrum, werd gedwongen zich aan te passen en zich opnieuw uit te vinden. Het verhaal wordt verteld vanuit het oogpunt van zij die erbij betrokken waren en (letterlijk) aan het front stonden. De indeling van 200 jaar koninklijke landmacht is, niet verrassend, chronologisch. Naast (uiteraard) de slagen ten tijde van de Napoleontische oorlogen komen ook de Belgische Opstand, Eerste en Tweede Wereldoorlogen aan bod. Ook kon de Nederlandse inzet in Indonesië en Srebrenica niet onbelicht blijven. Verfrissend aan het boek is echter de ruime aandacht voor de minder bekende episoden uit de geschiedenis van de Nederlandse krijgsmacht. Bijvoorbeeld de, vaak vergeten, bijdrage van Nederlandse militairen in Korea. Daarnaast komen ook de inzet in Suriname, op Papoea Nieuw-Guinea, de grootschalige NAVO oefeningen in Duitsland, de vredesmissie in Libanon en de eerste en tweede Golfoorlogen ruim aan bod. Ten slotte is er natuurlijk de inzet in Afghanistan en Irak en de hulpverleningstaken, waaronder het opsporen en ruimen van mijnen in vele uithoeken van de wereld. De auteurs werpen licht op de vele, vaak ingrijpende, veranderingen die deze veelheid aan taken met zich meebracht (en brengt). Zo gaat Jan Hoffenaar in zijn deel uitgebreid in op de mechanisatie en motorisatie die zich inzette in de jaren ’50 en de (controversiëler) ‘nuclearisering’. De invoering van nucleaire wapens zorgde ervoor dat de Nederlandse krijgsmacht drie ‘nucleaire’ taken kreeg. Vanaf 1959 zou de KL de beschikking krijgen over ‘Honest Johns’ (raketten met een bereik van dertig kilometer) en 8-inch houwitsers die nucleaire munitie konden afvuren. Twee jaar later werd het arsenaal uitgebreid met ADM’s (Atomic Demolition Munitions of ‘atoommijnen’). Dit waren explosieve nucleaire ladingen die dienden om hindernissen op te werpen tegen het steeds aanwezige ‘gevaar uit het Oosten’. Opmerkelijk genoeg, zo merkt Hoffenaar op, ontlokte de invoering van dit alles toentertijd slechts een gering publiek protest (p. 183).
Ook de ‘vermaatschappelijking van de krijgsmacht’ wordt uitgebreid behandeld. In de jaren zestig verzette een snel groeiend aantal kritische dienstplichtigen zich tegen de normen en gebruiken op de kazernes. ‘Zij stapten vanuit een samenleving waarin gezag steeds minder als vanzelfsprekend werd aanvaard, in een militaire wereld waar onderschikking en discipline de boventoon voerden. Dat botste.’ Het leger moest, in de door Hoffenaar aangehaalde woorden van dienstplichtige Henk van Rees, ‘maar eens gaan moderniseren en “normaal” doen’. Hij zou later in het hoofdbestuur van de in 1966 opgerichte VVDM (Vereniging van Dienstplichtige Militairen) terecht komen. De oprichting van deze vakbond voor soldaten was uniek in de wereld. In delen van de landmacht waren al enkele voorzichtige stappen genomen om de balans tussen ondergeschiktheid en innerlijke overtuiging als motor van de organisatie iets meer naar de laatste te laten doorslaan, maar dit ging niet altijd van harte. ‘[Veel] beroepsmilitairen maakten zich grote zorgen over de inzetbaarheid van de krijgsmacht en de reputatie bij de bondgenoten.’(p. 197). Het ledental van de VVDM groeide snel. Aan het begin van de jaren ’70 was niet minder dan 70% van de dienstplichtigen lid geworden. De organisatie kreeg steun uit zowel politiek als samenleving en wist zowel de regering en militaire leiding tot vergaande maatregelen te dwingen. Onder andere de groetplicht, de verplichting na 22.00 uur binnen te zijn en het zwaar arrest werden afgeschaft. Maar dit niet alleen:
‘Het werd dienstplichtigen toegestaan hun haar tot onbepaalde lengte te laten groeien, eventueel bijeengehouden met een haarnetje. Buitenlanders sloegen de oefenende en paraderende ‘Hippy Army’/‘Hair Force’/‘Unionized Army’ met verbazing, en dikwijls met verbijstering gade. Dergelijke zaken waren voor beroepsmilitairen behoorlijk wennen. Hun kritiek begon echter te verstommen, toen gaandeweg de jaren zeventig bleek dat de militaire prestaties van de dienstplichtigen niet afnam.’(p. 197).
Het wegvallen van de oostelijke dreiging in 1990 zorgde opnieuw voor een heroriëntatie, zowel in personeel als in organisatorisch opzicht. De Eerste Golfoorlog (in 1991) was een belangrijke indicatie van een verschuiving in de internationale verhoudingen door ‘de teloorgang van de communistische vijand’ en van de transformatie die de Nederlandse strijdkrachten hierdoor te wachten stond. Van een op het oosten gefixeerd leger ging zij nu ‘expeditionair’. Het moest geschikt worden om ver buiten de grenzen van het koninkrijk ten behoeve van de internationale rechtsorde vaak in geallieerd of internationaal verband te opereren. Er kwam de behoefte aan een beroepsleger voor buitenlandse taken, want, zo stelde de zogeheten Prioriteitennota, ‘[de] operationele inzetbaarheid vereist een vrijwilligerskrijgsmacht’(p.197) Dit leidde kort daarna tot de afschaffing van de dienstplicht (1993). Het is goed te zien dat de auteurs niet schuwen ook de meer controversiële episoden voor het voetlicht te brengen. Zoals het drama dat zich afspeelde in Srebrenica. Dit kende vanwege de tragische gang van zaken een omvangrijke politieke en publicitaire nasleep en leidde in Nederland tot een geëmotioneerd publiek debat. Ook gaf het aanleiding tot een serie zelfonderzoeken, zowel van de Verenigde Naties en de Nederlandse regering als van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). Deze, en nog vele andere aspecten worden door de verschillende auteurs op boeiende wijze beschreven en geanalyseerd. Het beeldmateriaal dat voor de nodige toelichting en kleur moet dienen is wederom, zoals bij de vele andere NIMH/Boom-publicaties van hoge kwaliteit. Hoewel een deel van de gebruikte afbeeldingen en foto’s al eens eerder is verschenen, is er ook een grote hoeveelheid minder bekend beeldmateriaal bijgevoegd. De diversiteit hiervan wordt nog eens versterkt door de toevoeging van de Layar-applicatie, waarmee het eveneens bij aanschaf verkregen e-book en aanvullende geluidsfragmenten, foto- en filmmateriaal kan worden geraadpleegd. Nadeel van het format van 200 jaar koninklijke landmacht is wel dat diverse, zeer interessante zaken, niet verder kunnen worden uitgediept. Zo verdienen verschillende onderdelen, waaronder de inzet in Indonesië, Bosnië en tijdens latere vredesmissies meer aandacht dan de omvang van deze publicatie toelaat. Gelukkig bieden de verschillende bronverwijzingen de meer geïnteresseerde lezer houvast voor nader onderzoek. Bovendien is het, althans in het geval van de Nederlandse inzet in Indonesië, de verwachting dat op enig moment nog uitgebreider onderzoek zal verschijnen. De tijd zal het leren. In ieder geval vormt 200 jaar koninklijke landmacht zowel voor de (afgezwaaide) militair als voor de gemiddelde lezer een waardevolle aanvulling voor de boekenplank. Een aanrader.
Jelmer Rotteveel