Martijn Boosten, Patrick Jansen en Ido Borkent, Beplantingen op verdedigingswerken
Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 2012
ISBN: 9789053454480
Hardcover, geïllustreerd in zwart-wit en kleur, kaarten, praktijkvoorbeelden, lijst met boom- en struiksoorten in militaire beplantingen en verklarende woordenlijst.
180 pagina’s
€ 24, 95
Beplantingen op verdedigingswerken
Het zal wellicht niet het eerste zijn waar de aandacht van een bezoeker van een verdedigingswerk naar uit gaat. In het werk Beplantingen op verdedigingswerken (2012)staat niet de effectiviteit of constructie van aarden wallen of betonnen bunkers centraal, maar de verschillende soorten beplantingen die door de eeuwen heen rond deze verdedigingswerken werden aangebracht. Het boek van Martijn Boosten, Patrick Jansen en Ido Borkent bestaat ruwweg uit drie delen; een hoofdstuk over verdediging van Nederland in het algemeen, een beschrijving van militaire beplantingen door de eeuwen heen en een hoofdstuk over de praktijk van het beheer van beplantingen op verdedigingswerken. Daarnaast bevat het een hoofdstuk met een aantal praktijkvoorbeelden, een lijst met boom- en struiksoorten en een verklarende woordenlijst. Het eerste hoofdstuk vormt een algemene (geschiedkundige) inleiding, waarna in het volgende hoofdstuk dieper wordt ingegaan op een drietal Nederlandse linies die in de rest van het boek een centrale plaats innemen; de Grebbelinie, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. In de hoofdtekst wordt de algemene geschiedenis van verdedigingswerken in Nederland behandeld.
De bekendste en waarschijnlijk oudste verdedigingswerken in Nederland zijn de Romeinse limes. Na het vertrek van de Romeinse legers duurde het waarschijnlijk nog enkele eeuwen totdat er nieuwe verdedigingswerken werden aangelegd. De eerste bekende zijn de zogenaamde (ring)walburgen. Deze werden in de vroege middeleeuwen aangelegd als (al dan niet tijdelijke) vluchtplaatsen. In de negende en tiende eeuw maakten deze plaats voor de eerste kastelen. Deze bestonden aanvankelijk vaak uit houten torens op een kunstmatige heuvel, omringd met een palissade en/of gracht. Later werden deze bouwwerken vervangen door stenen huizen of woontorens afgeschermd met dikke muren en een natte of droge gracht, die dienden als bescherming voor de kasteelheer en zijn gezin. Daarnaast ontstonden grotere kastelen die bestonden uit een complex van stenen gebouwen en hoektorens en ringwallen. Deze werden veelal gebouwd door de hogere adel, zoals de graven en hertogen van Holland, Zeeland, Brabant en Gelre. Andere belangrijke verdedigingswerken waren landweren, waarvan er tussen 1300 en 1500 zo’n honderd werden aangelegd. Tijdens de Nederlandse Opstand werd een nieuw vestingstelsel ingevoerd dat later bekend kwam te staan als het Oud Nederlandse Vestingstelsel. Het kenmerkte zich door de toepassing van aarden wallen met bastions. Dit stelsel was beter geschikt voor het waterrijke land, en had als voordeel dat voor de constructie geen dure stenen hoefden te worden gebruikt, maar gewoon aarde uit de omgeving.
In de loop van de negentiende eeuw kreeg men steeds meer aandacht voor militaire beplantingen. In toenemende mate werden bomen en struiken aangebracht op de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. In tegenstelling tot de eerdere barrièrefunctie, kreeg deze beplanting in toenemende mate de functie van maskering, van de verdedigingswerken zelf en de daarop aanwezige militairen. Hierbij diende men uiteraard rekening te houden met de schootsvelden van eigen artillerie, waardoor de plaatsing aan strenge (militaire) regelgeving moest voldoen. Zo werd bijvoorbeeld in 1853 de zogenaamde ‘Kringenwet’ aangenomen. Deze wet, die tot 1951 van kracht bleef en pas in 1963 definitief werd ingetrokken, bepaalde welke begroeiing of bebouwing zich binnen een straal van 300, 600 of 1000 meter van een verdedigingswerk mocht bevinden. In de binnenste ‘kring’ mocht alleen met hout of andere brandbare materialen worden gebouwd, zodat deze bouwwerken in oorlogstijd eenvoudig konden worden verwijderd.
De veranderende rol van beplanting werd met name veroorzaakt door technologische ontwikkelingen. De intrede van het vliegtuig maakte dat de camouflerende werking van forten deels verdween. Men probeerde dit tegen te gaan door bijvoorbeeld grachten te camoufleren met kroos of drijfbladplanten, waardoor het spiegelende water vanuit de lucht minder snel zichtbaar was. Ook probeerde men de contouren van grachten of vormen van stellingen te verbergen door nieuwe beplanting toe te voegen. Wapentechnologische verbeteringen zorgden er echter voor dat de rol van beplanting op forten veranderde. De verbetering van de reikwijdte en nauwkeurigheid van artillerie maakte dat geschut op forten erg kwetsbaar werd. Geschut werd daardoor niet langer op fortwallen geplaatst, maar in posities buiten de forten. Hierdoor was het niet meer noodzakelijk om met behulp van beplantingen groot geschut op de forten te maskeren. Forten werden steeds vaker gebruikt als steunpunten voor de infanterie, die echter nog wel ondersteund werd met klein kaliber geschut waarmee direct vuur kon worden gegeven. De introductie van rookzwak kruit maakte ook de maskering van dit geschut echter minder noodzakelijk.
Tijdens het interbellum werden er, voor zover bekend, weinig militaire beplantingen aangelegd op verdedigingswerken. Een groot deel van de bestaande beplanting werd tijdens de mobilisatie van 1914-1918 zelfs gekapt of opgeruimd. Tijdens de mobilisatie van 1939-1940 werden hier en daar nog nieuwe beplantingen aangelegd, maar de voorkeur ging in toenemende mate uit naar het gebruik van camouflagenetten en beschilderingen als camouflagetechniek. Na de Tweede Wereldoorlog verloren veel verdedigingswerken, en dus ook de daarop aanwezige beplantingen, hun functie. Tijdens de Koude Oorlog werden op nieuwe verdedigingswerken nog wel beplantingen aangebracht, zoals op de IJssellinie, waar deze werden gecombineerd met andere camouflagemiddelen als donkere camouflageverf, om lichte betonvlakken aan het zicht te onttrekken.
De beschrijvingen van de verschillende aspecten in deze publicatie zijn duidelijk en goed gestructureerd. De hoofdtekst wordt in het eerste hoofdstuk onderbroken met gedetailleerde beschrijvingen van de geschiedenis van de Grebbelinie, de Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. Het tweede hoofdstuk bevat meer afwisseling door korte secties, waarin dieper wordt ingegaan op bijvoorbeeld (wapen)technologische ontwikkelingen, de uitbesteding van onderhoud en bouw, maar ook de verschillende flora en fauna die door de eeuwen op de verdedigingswerken te vinden is. In het derde hoofdstuk gaan de auteurs dieper in op de praktijk van het onderhoud en het beheer. De verdedigingswerken hebben in de loop der tijd hun oorspronkelijke functie verloren, maar krijgen nu vaak een andere bestemming, afhankelijk van de militair-historische, cultuurhistorische, of ecologische waarde van de aanwezige beplanting. Dit gedeelte van het boek is gericht op het door de auteurs beoogde publiek, namelijk beheerders, maar ook andere betrokkenen, zoals bijvoorbeeld beleidsmakers en ontwerpers. Er is ruime aandacht voor soorten beplanting, snoeitechnieken en landschapsinrichting. Dit gedeelte, hoewel zeer informatief, is wellicht voor veel historici minder interessant.
Beplantingen op verdedigingswerken is een goed geschreven en duidelijk gestructureerd werk. De historische inleiding is zeer interessant en aan de samenstelling ervan is duidelijk een grondig onderzoek voorafgegaan. De secties waarin dieper wordt ingegaan op bepaalde aspecten, als wapentechnologische ontwikkelingen e.d. vormen hierop een waardevolle aanvulling. Bovendien bevat het werk zeer veel illustraties, zowel kaarten, schetsen als foto’s van goede kwaliteit. Zo wordt bijvoorbeeld niet alleen de plaatsing van bomen rond een vesting, maar ook het gebruik van heggen, bomen of rietkragen op schansen of borstweringen, met duidelijke illustraties weergegeven. Ondanks het feit dat het boek vooral gericht is op beheerders (in opleiding) kan het voor bepaalde groepen historici wel degelijk interessant zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld militair historici die in hun analyse van een veldslag of belegering alle elementen willen opnemen. Niet alleen de sterkte van aarden wallen of de dikte van betonnen muren speelde namelijk een belangrijke rol bij verdediging; ook palissaden van dode of levende bomen en dichte doornhagen konden hierbij een (vrijwel) onneembare barrière vormen. Al met al is dit een werk dat de nodige aandacht schenkt aan een onderwerp dat vaak over het hoofd wordt gezien of voor lief wordt genomen.
Jelmer Rotteveel