Evertjan van Roekel, Jongens van Nederland. Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS
Uitgeverij Unieboek/Het Spectrum bv, Houten/Antwerpen, 2011
ISBN 978 90 00 301188
Paperback
223 pagina’s
€ 19, 99
Jongens van Nederland
Hoe gevoelig het onderwerp van de Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS nog steeds is, bleek tijdens de afgelopen dodenherdenking. De scholier Auke de Vries mocht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei zijn gedicht over zijn oudoom, die tijdens de Tweede Wereldoorlog als vrijwilliger had gediend in de Waffen-SS en naar wie hij was vernoemd, voordragen tijdens de Nationale Herdenking op de Dam. Na felle protesten van onder andere het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) en het Nederlands Auschwitz Comité trok het Nationaal Comité de uitnodiging in. Tijdens de dodenherdenking dienden volgens CIDI-directeur Naftaniel de slachtoffers herdacht te worden en niet de daders.
In zijn boek Jongens van Nederland biedt Evertjan van Roekel aan de hand van dagboekfragmenten inzicht in de belevingswereld van deze Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS, die na de oorlog als landverraders werden aangemerkt. Hiermee wordt volgens Van Roekel “een persoonlijk en menselijk beeld” geschetst aan de hand van acht dagboeken van vrijwilligers, die zich bevinden in het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Deze dagboekfragmenten worden aangevuld met de reeds beschikbare literatuur over dit onderwerp om licht te werpen op de vragen wie deze vrijwilligers waren, wat hun motivatie was om toe te treden tot dit keurcorps van het Derde Rijk en wat ze wisten van de genocide op de Joden en de oorlogsmisdaden begaan aan het Oostfront.
Het sociale profiel van de vrijwilligers kon in de eerdere literatuur niet eenduidig worden vastgesteld en ook de dagboeken kunnen hierin geen verandering brengen. Voor de motivatie om toe te treden tot de Waffen-SS geldt in feite hetzelfde. Het beeld in de literatuur van een mengeling van idealisten, avonturiers en mislukkelingen zoals bij In’t Veld in zijn De SS en Nederland reeds naar voren komt, wordt door de dagboeken bevestigd. Terecht merkt Van Roekel hierbij op dat de vrijwilligers nooit hebben kunnen overzien wat de uiteindelijke gevolgen waren van hun keuze voor de Waffen-SS. Het feit dat de Nederlandse vrijwilligers het grootste contingent voor de Waffen-SS vormde van alle bezette West-Europese landen, zowel absoluut als gecorrigeerd voor bevolkingsomvang, wordt door Van Roekel vermeld zonder dat hij een poging doet om voor dit feit een plausibele verklaring te geven. Een vergelijking met vrijwilligers uit andere landen zou een licht hebben kunnen werpen op dit opmerkelijke feit.
De dagboekfragmenten van de Nederlandse Waffen-SS-ers vormen de kern van zijn betoog en bieden nieuwe informatie over de betrokkenheid van deze groep bij genocide en oorlogsmisdaden aan het Oostfront. Van Roekel laat hier onomstotelijk en overtuigend zien dat Nederlandse Waffen-SS-ers betrokken waren bij de genocide op de Joden bij Tarnapol en Mariupol en oorlogsmisdaden hebben begaan door het executeren van gevangenen. De Nederlandse Waffen-SS-er Freriks schreef in zijn dagboek op 4 juli 1941:
In een dorpje vlak bij Tarnapol halt gehouden en een uur pauze. In dat uur een mongool en 2 Joden erschossen. Alvorens de Joden een gat te hebben laten graven voor 3 personen. Ze zijn erin gaan liggen om te kijken of ze erin pasten, en toen ’t klaar was zijn ze erschossen en de put was vol en werd dichtgegooid.(p. 154)
Hoewel Van Roekel opmerkt dat op basis van drie dagboeken niet gesteld kan worden dat alle Nederlandse Waffen-SS-ers betrokken waren bij genocide en oorlogsmisdaden kan volgens hem de bewering na de oorlog van veel Nederlandse vrijwilligers, dat zij zich slechts hadden beziggehouden als frontsoldaten met gevechtshandelingen, niet standhouden. Deze bewering komt overigens overeen met de populaire mythe over de Duitse Wehrmacht, waarbij gesteld werd dat het Duitse leger zich alleen bezighield met gevechtshandelingen. De tentoonstelling ‘Vernichtungskrieg. Verbrechen der Wehrmacht 1941 bis 1944’ uit 1995 liet echter aan de hand van foto’s de betrokkenheid van de Wehrmacht bij oorlogsmisdaden in Oost-Europa aan een breed publiek zien.
Om een verklaring voor de genocide van de Nederlandse vrijwilligers te geven maakt Van Roekel onder andere gebruik van Daniel Goldhagen’s Hitler’s willing executioners en Christopher Browning’s Ordinary men. Beide boeken gaan over ‘gewone’ Duitsers, die daders van de Holocaust werden. Zowel Goldhagen als Browning hebben hierbij onder andere gebruik gemaakt van de justitiële ondervragingen van de leden van Reserve Politiebataljon 101 in de jaren zestig en het aanwezige archiefmateriaal over dit bataljon. Van Roekel stelt dat diepgeworteld antisemitisme volgens Goldhagen van groot belang is geweest voor de daders van de Holocaust. Maar Goldhagen gaat verder dan deze bewering en dit verklaart ook het feit waarom zijn studie, ook door Van Roekel, als controversieel wordt aangemerkt, zonder dat hij trouwens de specifieke reden van deze controverse weergeeft. Goldhagen stelt namelijk dat het antisemitisme in Duitsland, voor het aan de macht komen van de Nazi’s in 1933, deel uitmaakte van de Duitse cultuur en dat Hitler deze ‘slechts’ hoefde te ontketenen om de Duitsers tot de Holocaust aan te zetten. Een vergelijking met Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS, waarvan Van Roekel ook nog aangeeft dat extreem antisemitisme onder hen niet zo leefde, ligt dan niet voor de hand. Browning daarentegen geeft aan de hand van het complexe fenomeen van ‘algemeen menselijk gedrag’ misschien wel een ijzingwekkender beeld dan Goldhagen en is hierdoor meer van toepassing op de Nederlandse vrijwilligers dan Van Roekel van mening is.
Van Roekel heeft een genuanceerd en een menselijk beeld neergezet van de Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS binnen de historische context, waarbij hij tevens de betrokkenheid van Nederlandse Waffen-SS’ers aan de hand van hun eigen dagboeken bij genocide en oorlogsmisdaden overtuigend en indrukwekkend heeft aangetoond. Een uitvoeriger onderzoek om uitspraken te doen over de Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS in het algemeen zou een welkome bijdrage kunnen leveren aan het nog steeds lopende debat in de ban van goed en fout.