Strange Parallels vol.1 & 2, Victor Lieberman

Reviewer: L.P.M. Krijnen

Victor Lieberman,  Strange Parallels: Southeast Asia in Global Context, c. 800-1830. Volume 1: Integration on the Mainland

Cambridge University Press, 2003, 1e druk.
ISBN: 9780521804967
€ 32, 99

Idem,  Strange Parallels: Southeast Asia in Global Context, c. 800-1830. Volume 2: Mainland Mirrors: Europe, Japan, China, South Asia, and the Islands

Cambridge University Press, 2009, 1e druk.
ISBN: 9780521530361
€ 34, 99

Synchronisatie van de wereld

In 2003 kwam het eerste deel uit van Victor Liebermans Strange Parallels: Southeast Asia in Global Context, c. 800 – 1830. Lieberman startte hiermee een project met als hoofddoelen

(…) to reconceptualize the history of mainland Southeast Asia (…) [and to] compare trajectories and dynamics in mainland Southeast Asia with those in Russia, France, and Japan, in China and South Asia (…) and in the archipelago so as to rethink both Southeast Asian marginalization and European expectionalism (Vol. I, p. 6).

Zes jaar later kwam het tweede deel uit met een verder ontwikkelde onderzoeksstelling. Lieberman richtte zich nu meer op de eerder genoemde regio’s en trachtte parallellen te vinden qua politieke, economische, sociale en culturele integratie. Volgens zijn stelling verliep deze integratie tussen de meeste regio’s met fasen van  integratie en desintegratie. Bovendien verliepen deze fasen synchroon. Dit zou gelden voor alle regio’s in de ‘protected-zone’, een gebied dat grotendeels buiten het bereik van effectieve nomadische invloed viel. Regio’s in de ‘exposed-zone’, zoals China, verschilden door het hebben van ‘(…) civilizational precocity, growing Inner Asian domination, the vast scale of empire, and the modest fiscal and military imperatives’ (Vol. II, p. 576). Integratie in deze regio’s begon bovendien ver voor 800. Tot slot wilde Lieberman bewijzen dat er soms meer overeenkomsten kunnen zijn tussen regio’s in Europa en Azië, dan tussen regio’s binnen Azië.
In principe behandelt Lieberman in zijn eerste boek alleen het vasteland van Zuidoost Azië. Hij identificeert wel factoren om bij de vergelijkingen in zijn tweede deel te gebruiken. Hoewel een geschiedenis van Zuidoost Azië erg interessant kan zijn, was het niet nodig geweest om dit boek te schrijven voor zijn tweede hoofddoel. Het eerste hoofdstuk van zijn tweede boek is namelijk een samenvatting van het hele eerste boek en biedt voldoende informatie om de vergelijkingen met andere regio’s te maken. Door middel van deze vergelijking zet Lieberman Zuidoost Azië in een nieuwe context en bereikt grotendeels ook zijn eerste doel. Het komt er dus op neer dat zijn tweede deel van dit project verreweg het waardevolst is voor zowel zijn these als de historiografie. Het eerste deel is in feite overbodig.
Liebermans stellingen zijn niet overtuigend bewezen. Hoewel zijn modellen goede middelen zijn om te vergelijken, wijken veel regio’s tot op zekere hoogte af. Frankrijk kende bijvoorbeeld al een complete administratieve integratiecyclus voordat andere regio’s in de protected-zone überhaupt met hun eerste cyclus begonnen (Vol. II, p. 125). Japan week qua chronologie nog sterker af en kende veel minder integratiefasen (Vol. II, pp. 491-2). ‘De archipel’ (de latere Indonesische Archipel en de Filippijnen) en India passen beide deels in de categorie van exposed-zone en deels in protected-zone (Vol. II, pp. 760 & 904).
Een tweede kritiek op Lieberman is dat hij geen hiërarchie aanbrengt in mogelijke factoren voor het ontstaan en doorzetten van door hem omschreven processen. Een goed voorbeeld hiervan is de identificatie van mogelijke factoren die voor de synchronisatie van de integratiefasen van diverse regio’s. Lieberman noemt acht factoren, waarvan hij sommige  benadrukt, zoals het klimaat (Vol. II, pp. 77-92). Van enkele andere geeft hij echter niet aan hoe groot de rol is die ze gespeeld hebben. Daarnaast legt Lieberman tussen verschillende hoofdstukken alleen op macroniveau verbanden. Meestal is pas aan het slot van het hoofdstuk te zien dat bepaalde regio’s met elkaar overeenkomen of niet. Gedurende het lezen van de rest van elk hoofdstuk, is het aan de lezer om na te gaan in hoeverre er overeenkomsten zijn. Dit maakt Liebermans betoog onoverzichtelijk en soms lastig te volgen. Vooral in het laatste hoofdstuk, waar eilanden behandeld worden, is het moeilijk om uit de tekst af te leiden in hoeverre er parallellen en verschillen met welke regio’s zijn.
Daar staat tegenover dat Lieberman erg duidelijk laat zien waar zijn informatie vandaan komt en hoe zijn onderzoek zich ontwikkeld heeft. Het prettige daarvan is dat het heel makkelijk voor specialisten is om zwakke plekken te identificeren, maar ook de achterliggende redenaties voor bepaalde uitspraken te doorzien. Hierdoor kan met feedback en kritieken een beter beeld gevormd worden van bestudeerde processen.
Ten tweede maakt Lieberman het plausibel dat klimaat een aanzienlijke invloed op ontwikkelingstrends kan hebben en een rol speelt bij de gelijktijdigheid van veranderingen in processen in ver uiteenliggende regio’s. Klimaat is door andere auteurs wel vaker aangedragen als een oorzakelijke factor, maar Lieberman laat zien hoe dit mogelijk is; namelijk door effecten op de bevolkingsgroei via de landbouw. Ook de ontwikkeling van epidemieën en ziekteresistentie is hiermee verbonden, hoewel Lieberman dit verband niet duidelijk uitlegt. Vervolgens is het aantal testregio’s waarop het klimaatargument gebruikt wordt groot genoeg en het aantal overeenkomsten talrijk genoeg om de redenatie overtuigend te maken.
Tot slot heeft Lieberman door zijn methodologie een alternatief aangedragen om vergelijkingen te maken tussen bepaalde geografische agglomeraties. Hij voorziet ook in de informatie en de middelen om dit te kunnen doen. Hoewel er veel kanttekeningen te maken zijn op de correctheid van gegevens en veronderstellingen op detailniveau, kunnen veel specialisten leren van Liebermans werk. Zij kunnen ‘hun’ regio met andere regio’s in verband brengen, overeenkomsten zien en hierdoor beter de kernfactoren voor processen in hun studiegebied identificeren en het belang van die factoren kwalificeren. Liebermans werk is hier gedegen, uitgebreid en brontransparant genoeg voor.
Strange Parallels  is dus een werk dat niet perfect is. Vergelijkingen en standpunten zijn soms niet duidelijk genoeg weergegeven. Desalniettemin biedt deze studie een nieuwe manier, naast handelsnetwerken, migratiestromingen en geografische overeenkomsten, om ver uiteengelegen regio’s met elkaar te kunnen vergelijken. In combinatie met kennis van regiospecialisten biedt Liebermans werk een nieuw perspectief op de studie naar historische processen.

L.P.M. Krijnen