Vrijbuiters van de heelkunde. Op zoek naar medische kennis in de tropen, Stephen Snelders

Reviewer: Fernie Maas

Stephen Snelders,  Vrijbuiters van de heelkunde. Op zoek naar medische kennis in de tropen 1600-1800

Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2012
ISBN 978 90 450 19987

Paperback, met notenapparaat, bronnen- en literatuurlijst en register
304 pagina’s
€ 24, 95

Vrijbuiters van de heelkunde

In de zeventiende en achttiende eeuw trokken talloze Europeanen, al dan niet in dienst van handelscompagnieën, naar ‘de West’, om daar een handelsonderneming te vestigen die zich zou uitstrekken van West-Afrika tot in Zuid-Amerika. Ook in deze Nieuwe Wereld hadden kooplieden, kapers, scheepslui en soldaten te lijden onder ziekte en werden zij gedecimeerd door epidemieën. De kennis voor het voorkomen en genezen van (onbekende) aandoeningen was niet meteen voorhanden, maar toch wist een groot deel van de kolonisten en reizigers zich in de tropen in leven te houden. Historicus Stephen Snelders onderzoekt in zijn Vrijbuiters van de heelkunde hoe Europeanen in de tropen hun eigen geneeskunde ontwikkelden. De omslag van het boek dekt de lading van Snelders’ verhaal: de ontwikkeling van deze geneeskunde vond niet plaats in studeerkamers of aan universiteiten, maar was onlosmakelijk verbonden met avonturiers die in contact traden met de inheemse bevolking.
In zijn eerste hoofdstukken geeft Snelders een overzicht van nieuwe gezondheidsrisico’s, waarin onder meer dysenterie en heftige koortsen een grote rol hadden. Het specifieke ziektebeeld in de West (en op de schepen onderweg) werd in de verschillende contemporaine reisverslagen verklaard door de invloed van de nieuwe omgeving waarin de Europeanen terecht kwamen. In de traditie van de humorenleer hadden omgevingsfactoren als klimaat, maar ook de daarmee samenhangende beschikbaarheid van voedsel, een grote invloed op de stroming en verhouding van bloed, slijm, gele gal en zwarte gal. Verstoringen in die balans veroorzaakten ziekteverschijnselen. Een aantal van deze ziekteverschijnselen waren niet totaal onbekend voor de reizigers: scheurbuik was onder de naam blauwschuit al beschreven door de Dordtse arts Johan van Beverwijck in zijn Schat der gezondheid uit 1636. De gangbare behandelingen (in het geval van ‘blauwschuit’ het toedienen van lepelkruid en extra lichaamsbeweging) waren op de schepen echter niet beschikbaar. Een combinatie van een ander klimaat, een onregelmatige leefwijze en een gebrek aan medicamenten maakte dat de preventie en genezing van op zich bekende aandoeningen en symptomen een stuk ingewikkelder werd. De Schots-Nederlandse huursoldaat John Gabriel Stedman hechtte veel waarde aan een gematigde levenswijze, waarin volgens hem geen plaats was voor het bezoeken van de vele feesten in Paramaribo, zoals een aantal officieren dat wel deden. Hij onttrok zich aan deze bijeenkomsten:

overtuigd, dat ik door dit middel alleen mijn gezondheid zou kunnen behouden in een luchtstreek, die zodanige veranderingen in het menselijk gestel maakt, dat een Europeaan, hoe zorgvuldig hij ook is in het vermijden van buitensporigheden, altoos reden heeft om voor de verschrikkelijke gevolgen daar van beducht te zijn. (p. 16)

Aan de hand van sterftecijfers probeert Snelders te onderzoeken wat de gevolgen van ziekte in de tropen was, en of er daadwerkelijk sprake was van de West als een White Man’s Grave,  zoals nederzettingen als Elmina (Kustkaap) in de literatuur aangeduid zijn. Met bronnen als de personeelsadministratie van de WIC komt Snelders inderdaad tot de conclusie dat het sterftecijfer onder Europeanen in de tropen vijf tot tien keer zo hoog was als de gemiddelde sterfte in Europa. De nieuwe omgeving en het andere klimaat brachten dus problemen, maar in diezelfde omgeving waren ook oplossingen te vinden. Al snel ontstond er belangstelling voor lokale kennis over gezondheid. Een belangrijke rol in het verkrijgen van medische kennis in de tropen kent Snelders aan de zogenaamde ‘avonturiersgeleerden’ toe:

[O]nderzoekers die niet altijd over de meest respectabele academische kwalificaties beschikten, maar die zich wel staande konden houden in de conflictrijke gebieden overzee en de interesse en de gave hadden om contact te maken met andere culturen.(p. 19)

Snelders draagt verschillende avonturiersgeleerden voor, onder wie Georg Marcgraf en Willem Piso, beiden onder gouverneur Johan Maurits in Nederlands-Brazilïe gestationeerd. Marcgraf trok de binnenlanden in en op basis van zijn aantekeningen schreef Piso deHistoria Naturalis Barasiliae (1648). Een groot deel van de hierin opgetekende kennis hadden de beide heren verkregen via oorspronkelijke inheemse bewoners. In de ogen van de Nederlanders stonden de indianen weliswaar op een lager beschavingsniveau dan zijzelf, maar tegelijkertijd stonden zij ook dichter bij de natuur en viel er daarom veel heelkundige kennis bij hen te halen. Dat uitgangspunt resulteerde in zowel descriptieve als normatieve verslagen over indiaanse gemeenschappen.
Piso wist voor uiteenlopende aandoeningen adviezen te formuleren, ten aanzien van zowel preventie als genezing. Tegelijkertijd nam hij nieuwe ziekten waar, bijvoorbeeld een hoogst besmettelijke variant van de Spaanse pokken, die hij vooral onder Afrikaanse slaven signaleerde. Dat geeft Snelders een brug om een ander aspect van de Europese belangstelling voor geneeskunde in de West te onderzoeken: namelijk ziekte en sterfte onder slaven. Ook hier kregen avonturiersgeleerden belangstelling voor inheemse (in dit geval Afrikaanse) geneeskunde, om tot nog toe onbekende verschijnselen te kunnen verklaren. De achttiende-eeuwse aanbevelingen van David Henry Gallandat over het ventileren en schoonmaken van slavenschepen en de aandacht voor het dieet en de mentale gesteldheid van slaven zijn een gevolg van deze belangstelling, evenals het werk van Maria Sybillia Merian, die de binnenlanden van Suriname introk om planten en insecten te vinden en te tekenen. Zij was volgens Snelders in staat contact te leggen met slavinnen en informatie van hen te krijgen en deze vervolgens binnen een eigen referentiekader te begrijpen en praktisch te benutten. Er was daarbij sprake van een middle ground, waarbinnen de blanke en zwarte culturen elkaar konden ontmoeten en waarin er ook daadwerkelijk uitwisseling van kennis bestond. Dit was overigens niet het geval met alle heelkundige praktijken van indianen en Afrikanen: niet zelden werden zij door Europeanen als ‘zwarte kunst en hekserij’ bestempeld (p. 186).
Vrijbuiters van de heelkunde is, zeker door zijn anekdotische vertelwijze en uitvoerige bronnen- en literatuurlijst, een goed startpunt voor verder onderzoek naar zowel zeventiende- en achttiende-eeuwse geneeskunde op zichzelf, als voor onderzoek naar deze geneeskunde binnen de context van het reizigersverhaal. De manier waarop contemporaine auteurs (aspecten van) de humorenleer toepassen en traditionele opvattingen met eigen bevindingen combineren, is niet altijd even eenvoudig te doorgronden. Snelders weet echter op een overzichtelijke manier vroegmoderne opvattingen over ziekte en gezondheid te schetsen. De lezer kan vervolgens via zijn literatuurlijst op zoek naar verdere verdieping. Hetzelfde geldt voor hiërarchische verhoudingen binnen de geneeskunde: Snelders onderscheidt artsen, chirurgijns en barbiers, maar erkent tegelijkertijd dat deze verschillen vaak vervaagden (zeker aan boord van de schepen en overzee), zonder hierover al teveel uit te weiden. Snelders overstijgt echter het karakter van een standaard overzichtswerk, door veel gebruik te maken van anekdotes en te citeren uit zijn bronnenmateriaal. De manier waarop de avonturiersgeleerden vanuit hun eigen perspectief een nieuwe geneeskunde in de tropen ontwikkelden, wordt daarmee concreet. De pragmatische benadering van deze geleerden wordt daarbij sterk benadrukt: ‘alleen die “feiten” waren voor de avonturiers van belang die te begrijpen vielen vanuit theorie en praktijk van de Europese heelkunde’ (215). Snelders biedt bovendien mooie voorbeelden van hoe die medische kennis niet alleen een economisch belang heeft (denk aan de handelswaarde van als gezond verklaarde slaven), maar in een aantal gevallen ook ingezet wordt in politieke conflicten: de nederzettingen waar citrusvruchten te vinden zijn, worden met het oog op de alom dreigende uitbraak van scheurbuik aan boord van de schepen, belangrijke strategische punten. Hier en daar kan Snelders, door zijn overvloed aan bronnenmateriaal, té anekdotisch worden. Hij is geneigd hoofdstukken of paragrafen te beginnen met een passage uit een reisverslag, waardoor het aandachtspunt van het betreffende hoofdstuk niet meteen duidelijk is. De namen van verschillende avonturiersgeleerden volgen elkaar bovendien in snel tempo op. Het is echter een kleine kanttekening bij een werk dat over het algemeen vlot en toegankelijk geschreven is, en waarmee zowel de wetenschapper als de geïnteresseerde leek uit de voeten kan.