“‘Wij weten niets van hun lot.’ Gewone Nederlanders en de Holocaust”, Bart van der Boom

Reviewer: Joost Westerweel

Bart van der Boom,  ‘Wij weten niets van hun lot.’ Gewone Nederlanders en de Holocaust

Uitgeverij Boom, 1e druk, Amsterdam 2012
ISBN: 9789461054777

Paperback, geen illustraties, met overzicht bestudeerde dagboeken en register

540 pagina’s
€ 29, 90

‘Wij weten niets van hun lot’

Elk boek dat de Holocaust als onderwerp heeft is een beladen boek. ‘Wij weten niets van hun lot.’ Gewone Nederlanders en de Holocaust vormt hierop geen uitzondering. Sterker nog, het is waarschijnlijk het meest controversiële boek dat over dit onderwerp is verschenen na Ies Vuijsje’s Tegen beter weten in uit 2006. Dat het zo controversieel is komt voornamelijk omdat Van der Boom in het boek stelling neemt tegen het heersende beeld dat het publiek heeft van de rol van gewone Nederlanders in de Holocaust. Het heersende beeld is nog steeds dat van de mythe van de ‘schuldige omstander’. Volgens dit beeld wist de gemiddelde Nederlander van de Holocaust en deed hij er desondanks niets of weinig aan om de Joden dit lot te besparen. Nederlanders zouden de Holocaust zelfs lijdelijk hebben goedgekeurd. Beide elementen van deze mythe, namelijk het afweten van de Holocaust en het goedkeuren van de Jodenvervolging, acht Van der Boom niet bewezen. Door te stellen dat de gewone Nederlander juist niet afwist van de Holocaust en de Jodenvervolging ook niet goedkeurde gaat Van der Boom in tegen de publieke opinie. Zoals Alexis de Tocqueville (1805-1859) al aanduidde is dit in een democratie een gevaarlijk iets. De tirannie van de meerderheid strekt zich daar namelijk niet alleen uit over de fysieke wereld, maar ook over het gedachtegoed, oftewel de publieke opinie. Wanneer iemand tegen dit meerderheidsstandpunt ingaat kan hij of zij rekenen op een storm van kritiek. Wat dat betreft is ‘Wij weten niets van hun lot’ het perfecte voorbeeld voor de stelling van de Tocqueville. Van der Boom heeft echter overtuigende en steekhoudende argumenten om zijn stelling te onderbouwen en tegelijkertijd die van de mythe van de ‘schuldige omstander’ onderuit te halen, waarover later meer.
Het boek zelf is erg gestructureerd opgebouwd. De eerste drie hoofdstukken zijn bedoeld om de lezer wegwijs te maken in de geschiedenis van de Holocaust en de stand van het onderzoek. Voor de lezer die al zeer bekend is met de Holocaust en met het onderzoek daarover zullen deze eerste drie hoofdstukken weinig nieuws opleveren, maar voor de leek is het prettig. In het vierde hoofdstuk legt de auteur verantwoording af voor zijn bronkeuze. Dit is iets dat in veel werken ontbreekt, maar omdat Van der Boom zich voor dit onderzoek bijna uitsluitend gebaseerd heeft op dagboeken is het hier zeker niet misplaatst. Toch blijft na de verantwoording enige twijfel bestaan over de selectie en betrouwbaarheid van de bronnen. De auteur geeft dit toe, en maakt, terecht, duidelijk dat er nu eenmaal op basis van iets onderzoek moet worden gedaan.
Met het vijfde hoofdstuk vangt het eigenlijke onderzoek aan en wordt de stemming in bezet Nederland over de bezetting in het algemeen beschreven. Het hoofdstuk is vooral een samenvatting en herformulering van Van der Boom’s boek ‘We leven nog’. De stemming in bezet Nederland uit 2003. Zoals de auteur zelf ook benadrukt is het van belang te bedenken dat de Jodenvervolging geen opzichzelfstaand iets was. De algemene stemming is dan ook belangrijk omdat het de lezer een context geeft waarin hij de Jodenvervolging moet bekijken. De lezer doet er goed aan dit in het achterhoofd te houden terwijl hij de volgende hoofdstukken leest.
Hoofdstuk zes geeft antwoord op de vraag wat de gewone Nederlander vond van de Jodenvervolging in de periode 1940-1942. In detail worden de reacties van de dagboekschrijvers op de anti-Joodse maatregelen beschreven, zoals het weren van Joden uit de ambtenarij, het evacueren van Joden naar werkkampen en het dragen van de Jodenster. Verreweg de meeste auteurs van dagboeken vonden de maatregelen keer op keer schokkend, maar tegelijkertijd dachten ze niet dat deze aan de Joden voorbehouden waren. Zoals Van der Boom het zelf beschrijft:

De Jodenvervolging werd nadrukkelijk niet gezien als uniek, maar als één uit een serie misdaden begaan tegen de Nederlandse natie…Daarbij dook al vroeg het idee op dat op termijn de behandeling die de Joden ondergingen ook anderen wachtten. (186)’

Wat betreft de eigenlijke deportaties, die vanaf 1942 zouden plaatsvinden en die in hoofdstuk zeven aan bod komen, komt hetzelfde beeld naar voren.
Maar wat wist de Nederlander dan van de Holocaust? Allereerst beschrijft van der Boom in hoofdstuk acht wat de Nederlander kón weten. In de woorden van de auteur:

De berichten zijn talrijk als je ze allemaal op een rijtje zet. Maar dat kon de tijdgenoot niet; die hoorde of las af en toe een bericht over het lot van de Joden, te midden van duizenden andere berichten. Sommige berichten zijn daarbij accuraat en specifiek; wie ze bijeen veegt, krijgt een vrij accuraat beeld van de Holocaust. Maar ook dat kon de tijdgenoot niet: die kon niet weten wat betrouwbaar was en wat niet, en las waarheid en leugen door elkaar.(262)’

Deze conclusie wordt in de hoofdstukken negen en tien aan de hand van 29 van de 164 onderzochte dagboeken toegelicht. Veel van de berichtgeving besproken in het voorgaande hoofdstuk is in de dagboeken terug te vinden, maar steeds fragmentarisch. Uiteindelijk bleef de gewone Nederlander met veel vragen zitten. Hij vermoedde een heleboel, maar zeker weten deed hij eigenlijk niets. Dit verklaart ook waarom veel Joden twijfelden over onderduiken. Als ze geweten hadden dat de overgrote meerderheid bij aankomst in bijvoorbeeld Auschwitz vermoord zouden worden, dan zou er geen twijfel hebben bestaan; onderduiken is dan de enige rationele keuze. Maar in de dagboeken komt duidelijk naar voren dat veel Joden onderduiken zagen als een enorm risico; als je gepakt werd door de Duitsers zou je vrijwel zeker vermoord worden. Daartegenover stond deportatie, waar veel onzekerheid over bestond, maar waarvan slechts een enkeling zich kon voorstellen dat het zou eindigen in dood bij aankomst. Deportatie leek voor degenen die zich dit niet konden voorstellen de minste van de twee kwaden.
Zoals van der Boom in hoofdstuk elf nog eens nauwkeurig uiteenzet zijn er dus wat betreft de kennis van de Nederlander van de Holocaust belangrijke nuances. De genocidale intentie van de Duitsers was voor de meesten duidelijk. Maar de manier waarop was voor de overgrote meerderheid onvoorstelbaar. Termen als ‘uitroeiing’ en ‘vernietiging’ werden regelmatig gebezigd in de berichten die de gewone Nederlander kon ontvangen. Maar voor de contemporain betekenden deze termen iets anders dan dat ze nu voor ons betekenen. De meerderheid ging er vanuit dat de Duitsers de Joden in Polen dood lieten werken, niet dat ze bij aankomst direct vermoord zouden worden. Dat deze onwetendheid van belang was voor het gedrag van de gewone Nederlander maakt de auteur duidelijk in het laatste hoofdstuk. Zoals hierboven beschreven had het bijvoorbeeld invloed op de keuze om wel of niet onder te duiken, of om wel of niet onderduikers in huis te nemen. Dat de termen ‘uitroeiing’ en ‘vernietiging’ voor ons een andere betekenis hebben dan voor de contemporain zal hoogstwaarschijnlijk een punt van discussie blijven. Een conclusie zoals Robin te Slaa die trekt in de Volkskrant van 26-05-2012, dat het gedaan is met de mythe van de ‘schuldige omstander’, is mijns inziens dan ook een ietwat voorbarige. Daarvoor is de Holocaust een te beladen onderwerp.
Het bovenstaande is uiteraard slechts een zeer verkorte weergave van de belangrijkste conclusies van ‘Wij weten niets van hun lot’. Omdat het zo genuanceerd is en zoveel factoren bevat die noodzakelijk zijn voor de onderbouwing van de uiteindelijke conclusie is het moeilijk om dit samen te vatten in een recensie zonder het origineel en de stelling tekort te doen. Juist omdat de stelling en onderbouwing van Van der Boom zo overtuigend zijn, zou het zonde zijn als lezers alleen een samenvatting zouden lezen. Daarnaast zijn de dagboekpassages van tijd tot tijd zeer aangrijpend. Omdat het persoonlijke getuigenissen zijn, zit de lezer er als het ware bovenop. Een betere manier om een indruk te krijgen van de onwetendheid, angst en alle andere emoties waarmee contemporainen te maken hadden, is moeilijk voor te stellen. De gestructureerdheid, toegankelijkheid, indrukwekkendheid van de passages en de overtuigingskracht van Van der Boom’s argumentatie maken ‘Wij weten niets van hun lot’ tot een absolute aanrader. Als kanttekening kan gezegd worden dat er enige twijfel blijft bestaan over de selectie van de bronnen en de betrouwbaarheid.
Iedereen die meer wil weten over hoe de gewone Nederlander met de Jodenvervolging omging en wat hij van de Holocaust wist doet er goed aan dit boek te lezen, of je het nu wel of niet eens bent met de auteur zijn conclusie.

Joost Westerweel