1813. Haagse bluf. De korte chaos van de vrijwording, Wilfried Uitterhoeve

Reviewer: Jelmer Rotteveel

Wilfried Uitterhoeve, 1813. Haagse bluf. De korte chaos van de vrijwording

Uitgeverij Van Tilt, 2013
ISBN: 978 94 6004 1211

Paperback, geïllustreerd in zwart-wit en kleur
406 pagina’s
€ 25, –

Wilfried Uitterhoeve, 1813. Haagse bluf. De korte chaos van de vrijwording

Uitgeverij Van Tilt, 2013
ISBN: 978 94 6004 1211

Paperback, geïllustreerd in zwart-wit en kleur
406 pagina’s
€ 25, –

Haagse bluf

In 2013 verschenen naar aanleiding van het 200-jarig jubileum van het Koninkrijk der Nederlanden vele publicaties. Eén daarvan is 1813. Haagse Bluf. De korte chaos van de vrijwording van historisch publicist Wilfried Uitterhoeve. In dit boek doet Uitterhoeve een dappere poging een gestructureerd relaas te bieden van een boeiende en zeer chaotische periode in de Nederlandse geschiedenis, waarin de eerste schreden van het Koninkrijk niet zonder aarzeling werden gezet. Uitterhoeve geeft toe dat de chaos die heerste in 1813 de nodige weerslag heeft gehad op de indeling van het boek. Zo schrijft hij in zijn inleiding:

Enkele trouwe meelezers hebben na kennisneming van concepten van de 29 hoofdstukken van dit boek gerept van een wat chaotisch geheel. Die kwalificatie gaf me wel te denken, maar heeft me niet van mijn ankers geslagen. De chaotische werkelijkheid van eind 1813 mocht, meende ik, wel een soort van weerspiegeling vinden in de opzet van het boek. Toch is een andere kwalificatie me liever: die van een caleidoscopisch boek, een boek waarin de werkelijkheid wordt beschreven die bij de minste verandering van gezichtspunt een heel andere gedaante aanneemt. (p. 9).

In 29 hoofdstukken beschrijft hij aan de hand van dagboekaantekeningen, rapporten, brieven en relazen de gebeurtenissen in 26 Nederlandse steden. Deze werkwijze, zo geeft Uitterhoeve zelf aan, impliceert het gebruik van veel citaten. Korte citaten heeft hij veelal in het originele Nederlands opgenomen, maar de langere citaatblokken – waarvan het overgrote deel oorspronkelijk Frans – heeft hij vertaald naar modern Nederlands. Uitterhoeve rechtvaardigt zijn keuze voor het hiermee gepaard gaande verlies aan ‘kleuring’ door te stellen dat de ‘gemiddelde lezer’ moeite zou hebben met het tot zich nemen van:

langere passages (…) in het onvaste Nederlands van toen, met zijn talloze leenwoorden en zijn voor moderne ogen hoogst merkwaardige, veelal door het Frans geïnspireerde, grammaticale wendingen (p. 11).

Buiten het feit dat hij hiermee de gemiddelde lezer enigszins te kort doet, had het verlies aan kleuring gecompenseerd kunnen worden door óf de opname van het oorspronkelijke citaat én de vertaling, óf door het toelichten van de ‘de talloze leenwoorden’ en merkwaardige grammaticale wendingen die het ‘onvaste Nederlands van toen’ kenmerkten. Desondanks is de hoeveelheid gebruikte primaire bronnen aanzienlijk en weet Uitterhoeve een treffend beeld te schetsen van deze onzekere tijd. Zo weet hij de spanningen tussen de bepaalde lagen van de Nederlandse bevolking (in sommige streken minstens zo groot als die tussen de Nederlandse bevolking en de Franse bezetters) duidelijk te weer te geven. Uitterhoeve’s schrijfstijl is prettig en to the point. Zijn voornemen was de lezer niet teveel te vermoeien met zijn eigen mening (hij beperkt zich tot een korte beschouwing in zijn epiloog) maar op gepaste momenten voorziet hij enkele gebeurtenissen van treffend en nuttig commentaar. Daarbij zorgen de vele illustraties voor de nodige verlevendiging van zijn verhaal Het is mooi dat veel prominente personages die in het boek worden beschreven door de opname van hun portretten (in kleur of in zwart-wit) ook in beeld worden ‘voorgesteld’ aan de lezer. Op deze manier worden de personages – met name de in het collectief geheugen vaak minder prominent aanwezigen – meer dan de gezichtsloze auteurs van een losse brief of dagboekaantekening. Een aanzienlijk nadeel van het werk is echter de grote afwezigheid van Limburg. In zijn inleiding ligt Uitterhoeve het weglaten ervan toe:

Een in het oog springende weglating is Limburg. Het huidige Nederlandse Limburg was tot 1795 een lappendeken met gezagsuitoefening vanuit de Oostenrijkse Nederlanden, het Prinsbisdom Luik, Pruisen, Duitse vorstendommen en heerlijkheden, en de Republiek van de Zeven Provinciën. In 1795 werd het gebied door Frankrijk geannexeerd. In 1813-1814 werden de gebeurtenissen en stemmingen in dit gebied meer bepaald door de ontwikkelingen in het Maas- en Rijnland dan door die in het verre Holland en de overige gewesten van de vroegere Republiek. Na het terugwijken van de Fransen hadden de Limburgers maar af te wachten wat door de mogendheden over hun lot zou worden beslist – duidelijkheid daarover kwam pas met de vereniging van Noord en Zuid, midden 1814. Dat doet Limburg buiten het centrale perspectief van dit boek vallen: de machtsgreep van het Algemeen Bestuur en later de Souvereine Vorst in de winter van 1813-1814 om de vroegere gewesten (inclusief Brabant) in het gareel te dwingen van een eenheidsstaat onder monarchaal gezag. (p. 12).

Hoewel voor Uitterhoeve’s motivatie wel het nodige te zeggen valt, was júíst de opname van deze politieke ‘lappendeken’ een duidelijke illustratie geweest van de moeite die het Algemeen Bestuur onder G.K. van Hogendorp (en later de Souvereine Vorst) in de winter van 1813-1814 had om de Nederlandse gewesten in het gareel te brengen en om te vormen tot een eenheidsstaat. Juist in deze contreien was een stevige vestiging van het Nederlandse gezag problematisch; niet voor niets stuurde Willem Frederik kort na zijn aantreden zijn commissarissen om belangrijke (vesting)steden in met name Limburg aan de greep van de geallieerde bevelhebbers (en zo de geallieerde grootmachten) te ontworstelen. Het ontbreken van Limburg doet echter weinig af aan de leesbaarheid en de algehele kwaliteit van Uitterhoeve’s werk. Het is een prettig leesbare, rijk geïllustreerde vrij volledige bijdrage over een boeiende periode in de Nederlandse geschiedenis. Ondanks dat de chaotische werkelijkheid (zij het in veel mindere mate) zijn weerslag heeft gevonden in het boek, is 1813. Haagse Bluf. De korte chaos van de vrijwording, zowel voor de geïnteresseerde lezer als historici zeker een aanrader.

Jelmer Rotteveel

Haagse bluf

In 2013 verschenen naar aanleiding van het 200-jarig jubileum van het Koninkrijk der Nederlanden vele publicaties. Eén daarvan is 1813. Haagse Bluf. De korte chaos van de vrijwording van historisch publicist Wilfried Uitterhoeve. In dit boek doet Uitterhoeve een dappere poging een gestructureerd relaas te bieden van een boeiende en zeer chaotische periode in de Nederlandse geschiedenis, waarin de eerste schreden van het Koninkrijk niet zonder aarzeling werden gezet. Uitterhoeve geeft toe dat de chaos die heerste in 1813 de nodige weerslag heeft gehad op de indeling van het boek. Zo schrijft hij in zijn inleiding:

Enkele trouwe meelezers hebben na kennisneming van concepten van de 29 hoofdstukken van dit boek gerept van een wat chaotisch geheel. Die kwalificatie gaf me wel te denken, maar heeft me niet van mijn ankers geslagen. De chaotische werkelijkheid van eind 1813 mocht, meende ik, wel een soort van weerspiegeling vinden in de opzet van het boek. Toch is een andere kwalificatie me liever: die van een caleidoscopisch boek, een boek waarin de werkelijkheid wordt beschreven die bij de minste verandering van gezichtspunt een heel andere gedaante aanneemt. (p. 9).

In 29 hoofdstukken beschrijft hij aan de hand van dagboekaantekeningen, rapporten, brieven en relazen de gebeurtenissen in 26 Nederlandse steden. Deze werkwijze, zo geeft Uitterhoeve zelf aan, impliceert het gebruik van veel citaten. Korte citaten heeft hij veelal in het originele Nederlands opgenomen, maar de langere citaatblokken – waarvan het overgrote deel oorspronkelijk Frans – heeft hij vertaald naar modern Nederlands. Uitterhoeve rechtvaardigt zijn keuze voor het hiermee gepaard gaande verlies aan ‘kleuring’ door te stellen dat de ‘gemiddelde lezer’ moeite zou hebben met het tot zich nemen van:

langere passages (…) in het onvaste Nederlands van toen, met zijn talloze leenwoorden en zijn voor moderne ogen hoogst merkwaardige, veelal door het Frans geïnspireerde, grammaticale wendingen (p. 11).

Buiten het feit dat hij hiermee de gemiddelde lezer enigszins te kort doet, had het verlies aan kleuring gecompenseerd kunnen worden door óf de opname van het oorspronkelijke citaat én de vertaling, óf door het toelichten van de ‘de talloze leenwoorden’ en merkwaardige grammaticale wendingen die het ‘onvaste Nederlands van toen’ kenmerkten. Desondanks is de hoeveelheid gebruikte primaire bronnen aanzienlijk en weet Uitterhoeve een treffend beeld te schetsen van deze onzekere tijd. Zo weet hij de spanningen tussen de bepaalde lagen van de Nederlandse bevolking (in sommige streken minstens zo groot als die tussen de Nederlandse bevolking en de Franse bezetters) duidelijk te weer te geven. Uitterhoeve’s schrijfstijl is prettig en to the point. Zijn voornemen was de lezer niet teveel te vermoeien met zijn eigen mening (hij beperkt zich tot een korte beschouwing in zijn epiloog) maar op gepaste momenten voorziet hij enkele gebeurtenissen van treffend en nuttig commentaar. Daarbij zorgen de vele illustraties voor de nodige verlevendiging van zijn verhaal Het is mooi dat veel prominente personages die in het boek worden beschreven door de opname van hun portretten (in kleur of in zwart-wit) ook in beeld worden ‘voorgesteld’ aan de lezer. Op deze manier worden de personages – met name de in het collectief geheugen vaak minder prominent aanwezigen – meer dan de gezichtsloze auteurs van een losse brief of dagboekaantekening. Een aanzienlijk nadeel van het werk is echter de grote afwezigheid van Limburg. In zijn inleiding ligt Uitterhoeve het weglaten ervan toe:

Een in het oog springende weglating is Limburg. Het huidige Nederlandse Limburg was tot 1795 een lappendeken met gezagsuitoefening vanuit de Oostenrijkse Nederlanden, het Prinsbisdom Luik, Pruisen, Duitse vorstendommen en heerlijkheden, en de Republiek van de Zeven Provinciën. In 1795 werd het gebied door Frankrijk geannexeerd. In 1813-1814 werden de gebeurtenissen en stemmingen in dit gebied meer bepaald door de ontwikkelingen in het Maas- en Rijnland dan door die in het verre Holland en de overige gewesten van de vroegere Republiek. Na het terugwijken van de Fransen hadden de Limburgers maar af te wachten wat door de mogendheden over hun lot zou worden beslist – duidelijkheid daarover kwam pas met de vereniging van Noord en Zuid, midden 1814. Dat doet Limburg buiten het centrale perspectief van dit boek vallen: de machtsgreep van het Algemeen Bestuur en later de Souvereine Vorst in de winter van 1813-1814 om de vroegere gewesten (inclusief Brabant) in het gareel te dwingen van een eenheidsstaat onder monarchaal gezag. (p. 12).

Hoewel voor Uitterhoeve’s motivatie wel het nodige te zeggen valt, was júíst de opname van deze politieke ‘lappendeken’ een duidelijke illustratie geweest van de moeite die het Algemeen Bestuur onder G.K. van Hogendorp (en later de Souvereine Vorst) in de winter van 1813-1814 had om de Nederlandse gewesten in het gareel te brengen en om te vormen tot een eenheidsstaat. Juist in deze contreien was een stevige vestiging van het Nederlandse gezag problematisch; niet voor niets stuurde Willem Frederik kort na zijn aantreden zijn commissarissen om belangrijke (vesting)steden in met name Limburg aan de greep van de geallieerde bevelhebbers (en zo de geallieerde grootmachten) te ontworstelen. Het ontbreken van Limburg doet echter weinig af aan de leesbaarheid en de algehele kwaliteit van Uitterhoeve’s werk. Het is een prettig leesbare, rijk geïllustreerde vrij volledige bijdrage over een boeiende periode in de Nederlandse geschiedenis. Ondanks dat de chaotische werkelijkheid (zij het in veel mindere mate) zijn weerslag heeft gevonden in het boek, is 1813. Haagse Bluf. De korte chaos van de vrijwording, zowel voor de geïnteresseerde lezer als historici zeker een aanrader.

Jelmer Rotteveel