Cultuur als macht. Cultuurgeschiedenis van Duitsland 1800-heden, Frits Boterman
Uitgeverij de Arbeiderspers, 2013
ISBN: 978 90 295 8603 0
Gebonden, geïllustreerd met zwart-wit foto’s, met notenapparaat en personenregister.
1069 pagina’s
€ 59, 95
Cultuur als macht
Hoe kon een cultureel zo hoogstaand en ontwikkeld volk als het Duitse afglijden naar de meest verschrikkelijke barbarij tijdens het Derde Rijk? Dat is de even complexe als interessante vraag die Frits Boterman in zijn boek Cultuur als macht probeert te beantwoorden. Om een antwoord op die vraag te vinden gaat Boterman op zoek naar de ingewikkelde verhouding tussen cultuur en macht in de Duitse geschiedenis en de blijvende worsteling van het moderne Duitsland met de eigen identiteit en de bijbehorende vragen: Wat is Duits, en hoe en waarheen moet Duitsland zich ontwikkelen? Vragen die ook vandaag de dag weer actueel zijn met betrekking tot Duitsland’s rol en verantwoordelijkheid in het oplossen van de problemen in Europa.
Waar Boterman meteen korte metten mee maakt is met het idee dat het land van Goethe en Beethoven, niet óók verantwoordelijk kan zijn voor de Holocaust: ‘Weimar en Buchenwald liggen dichter bij elkaar dan men meestal denkt’(p. 9). Daarmee prikt hij de mythe door dat het zogenaamde Bildungsbürgertum, de intellectuele en artistieke elite van Duitsland, unpolitisch was en op geen enkele wijze zijn bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van het Derde Rijk en haar misdaden. Hij gaat juist op zoek naar het antwoord op de vraag wat de Duitse cultuur en intellectuelen hebben bijgedragen aan het ontstaan en de verwezenlijking van de ideologie van de nazi’s. Het zogenaamde ‘goede’ Duitsland van de unpolitischen valt dan ook zeker niet in zijn geheel te scheiden van het ‘slechte’ Duitsland, dat alleen de nazi-elite zou vertegenwoordigen.
De problematische verhouding tussen cultuur en macht in de moderne Duitse geschiedeniskomt volgens Boterman met name door het feit dat Duitsland een verspätete Nation was, die pas laat, in 1871, een staatkundige eenheid werd. Daardoor werd de imagined community (term van Benedict Anderson, 1983) die Duitsland zou moeten worden, bij gebrek aan politieke eenheid, gezocht in de cultuurnatie. Het proces van culturele eenwording was daarmee al veel eerder begonnen dan dat er daadwerkelijk één Duitsland was. Dat asynchrone proces van nation building, wat in andere Europese landen veelal wél synchroon liep, zorgde ervoor dat het zoeken naar oplossingen van politieke problemen vaak in de cultuur gebeurde. Op momenten dat de politiek onmachtig was, zoals bijvoorbeeld in de Weimarrepubliek en de Bundesrepublik Deutschland (BRD), nam de intellectuele en artistieke elite vaak het roer over en bepaalde zij de koers van Duitsland.
Op de vraag wat Duitsland was en welke richting ze op moest is men lange tijd uitgegaan van onverenigbare tegenstellingen tussen Duitsland en het westen: antimodern-westers modern, eigen-vreemd, geest-materie, cultuur-civilisatie, provincialisme-kosmopolitisme, Duits-Joods, democratie-antidemocratie. Onder andere tijdens de Weimarrepubliek kwamen enkele van deze problematische tegenstellingen aan de oppervlakte, waaronder het moderniteitsprobleem en de parlementaire democratie van de republiek, waarbij zowel de linkse als de conservatief-rechtse elite het idee verwierpen dat een experiment met een moderne parlementaire democratie paste binnen de Duitse cultuur. Om die reden ondergroeven zij op allerlei mogelijke manieren de legitimiteit van de republiek, terwijl zij de oplossing van het probleem zochten in de cultuur. Het probleem was echter dat deze elite de republiek afwees, maar uiteindelijk geen bruikbaar alternatief bood. Iets wat uiteindelijk wel gedaan zou worden door Hitler.
Cultuur vormde als politiek-ideologisch instrument een essentiële pijler van het nazi-regime. Door een gewelddadige culturele revolutie werd de cultuur uiteindelijk in dienst gesteld van de macht. De culturele gelijkschakeling van de nazi’s verliep ondanks het nodige geweld toch opmerkelijk soepel. Dat kwam vooral door het diepe verlangen van de Duitsers om de status van de Duitse cultuur in de wereld te herstellen, een probleem dat door het verlies van de Eerste Wereldoorlog en de ongemakkelijke Weimar-ervaring tot traumatische proporties was uitgegroeid. Tijdens W.O. I had bijna de gehele culturele elite zich nog enthousiast gecommitteerd aan de oorlog die zou komen en waarin Duitsland zichzelf als superieure Kulturnation tegenover het moderne westen zou gaan bewijzen. Zelfs iemand als Thomas Mann met zijn ‘Gedanken im Kriege’(1914) toonde zich enthousiast over dit idee, als goed voorbeeld dat het enthousiasme breder werd gedragen dan alleen door de rechts-conservatieve elite met haar völkische ideeën. De Eerste Wereldoorlog liep echter anders af voor Duitsland dan gehoopt en de traumatische ervaring met onder andere het ‘onrecht van Versailles’ en het ‘niet-Duitse’ democratische experiment van Weimar wat daaruit zou volgen, zou door Hitler ongedaan gemaakt gaan worden. Daarmee beantwoordde hij aan de verlangens van vele Duitsers, waarbij de Bildungsbürger het gevaar van Hitler overigens schromelijk onderschatten.
De politiek-ideologische bijdragen aan de Weltanschauung van de nazi’s liggen onder andere in de völkisch romantische ideeën van cultuurvaders als Fichte, Jahn, Herder en Ernst Moritz Arndt, maar ook de ideeën over rassenhygiëne en eugenetica kende een door de Duitse Bildungsbürger bedachte variant. De boekverbrandingen in 1933 van entartete kunst vonden voornamelijk plaats op eigen initiatief van studenten en hoogleraren van universiteiten. Vele kunstenaars en intellectuelen (bijv. Heidegger) sloten een faustiaans pact met de nazi’s om hun sociale aanzien en economische positie te verbeteren. Kunst en wetenschap vormden daarmee lange tijd een esthetische façade om de ware bedoelingen van de nazi’s te verbergen, maar uiteindelijk verwerd de cultuur tot totale barbarij. Cultuur werd nu als machtsmiddel ingezet om de samenleving op gruwelijke wijze langs etnische lijnen te ‘reorganiseren’.
Ook in de DDR onderwierp de cultuur zich aan de macht van een totalitair regime. Ditmaal diende het als overcompensatie voor de Bildungsbürger voor de ‘rechtse’ misdaden uit het naziverleden, door middel van de verwezenlijking van een links-utopische samenleving. De DDR belichaamde zogenaamd het antifascisme, de mythe van het ‘goede’ Duitsland tegenover de BRD, welke men in de DDR zag als een voortzetting van het fascistische en ‘slechte’ Duitsland. Ook hier committeerden de meeste Bildungsbürger zich aan het totalitaire regime, vaak om opportunistische redenen, vanwege de privileges en de economische voordelen die dit met zich meebracht. Aan het einde van het DDR-tijdperk kwam er wel een burgerrechtenbeweging op gang vanuit de intellectuele elite, zoals bijvoorbeeld ‘Neues Forum’, die het systeem van binnenuit wilde hervormen, maar zij kwam te laat. Duitsland was wederom een verspätete Nation, waarbij de Bildungsbürger te lang blind waren geweest voor de politieke realiteit, waarin het systeem politiek, economisch en moreel al totaal was uitgehold. Zoals vaker waren ze volgens Boterman te lang blijven hangen in de Duitse tradities van het idealisme en het utopisme, in dit geval dat van een socialistisch paradijs, en zocht men naar politieke oplossingen in de cultuur in plaats van de politieke werkelijkheid. Men had geen oog gehad voor de grote behoefte van de massa om het materialisme van het westen te omarmen en voordat ze er erg in had was het einde van de DDR en de Wiedervereinigung een feit. Na de hereniging was de rol van de Bildungsbürger in de politiek zo goed als uitgespeeld. Tegenwoordig is de scheiding tussen politiek en macht in Duitsland zeer groot. Er zijn geen linkse of rechtse utopieën meer die verwezenlijkt dienen te worden en de belangrijke rol van intellectuelen in de huidige Duitse samenleving is dan ook zo goed als nihil.
Daarmee besluit Boterman zijn helder uiteengezette betoog over de moeizame verhouding tussen cultuur en macht in de Duitse geschiedenis. Zijn prettige schrijfstijl en zijn gestructureerde aanpak van een zeer complex vraagstuk verdienen bewondering en brengen ons zeker verder in onze pogingen om de Duitse geschiedenis beter te begrijpen. Daarnaast herbergt het boek ook nog eens een indrukwekkende en overzichtelijke cultuurgeschiedenis van het moderne Duitsland waarin je op bijna encyclopedische wijze kennis kunt nemen van de grote cultuurvaders uit de Duitse geschiedenis. Het is een voorrecht om je te mogen laven aan de enorme kennis die Boterman over de Duitse geschiedenis in dit magnum opus tentoonspreidt. Dat is overigens ook meteen het grootste nadeel van dit boek. Het is zeer lijvig en staat vol met lange levensverhalen van grote Duitse cultuurvaders, welke niet zozeer bijdragen aan de analyse van het probleem van de Duitse verhouding tussen cultuur en macht, maar meer bedoeld lijken te zijn om aan te tonen hoeveel kennis Boterman wel niet bezit over al deze mensen. Daardoor kan het soms een wat lange zit zijn, voordat Boterman eindelijk weer overgaat tot de echt belangrijke zaken, namelijk, het beantwoorden van zijn vraagstuk. Desondanks is dit boek een meer dan verdienstelijke aanvulling op de bestaande literatuur over de moderne Duitse geschiedenis.
Jordy Steijn