De algehele geschiedenis van het denken of het verbond tussen filosofie, wetenschap, kunst en godsdienst, André Klukhuhn

Reviewer: Josha Stribos

André Klukhuhn, De Algehele Geschiedenis van het Denken of het Verbond tussen Filosofie, Wetenschap, Kunst en Godsdienst

Uitgeverij Bert Bakker/Prometheus (Amsterdam 2013)
ISBN: 978 90 3513 958 9

Paperback, geïllustreerd in zwart-wit, met bibliografie, personenregister, zakenregister en notenapparaat

1270 pagina’s
€ 49, 95

De Algehele Geschiedenis van het Denken

De eerste vraag die me te binnen schoot toen ik met het schrijven van deze recensie begon was: ‘hoe kan iemand die nog maar net zijn diploma heeft gehaald nu een oordeel vellen over zo’n indrukwekkende, zwaarlijvige pil?’. De Algehele Geschiedenis van het denken (2013) is het resultaat van jarenlange studie en een reeks publicaties van de filosoof en natuurkundige André Klukhuhn. Uit de titel en ondertitel, Het Verbond tussen Filosofie, Wetenschap, Kunst en Godsdienst blijkt al dat de ambities van de auteur niet gering zijn. Klukhuhn neemt de lezer mee op een erudiete reis door de cultuurgeschiedenis en verschaft onderweg feiten en inzichten die te talrijk zijn om in deze recensie eer aan te doen. Hij gaat van Nietzsche naar Newton via Mozart en Homerus naar Einstein en weet deze grootheden ook nog eens met elkaar in verband te brengen. Het boek is niet chronologisch ingedeeld, maar volgt een thematische hoofdstukindeling. Centraal hierin staat het tweeslachtig bewustzijn dat uniek is aan het menselijk bestaan: de eeuwige spanning tussen enerzijds het deel uitmaken van het bestaan en anderzijds het van afstand aanschouwen van het bestaan. De eerste bestaanswijze associeert Klukhuhn met de rechterhelft van de hersenen, die ons in staat stelt te fantaseren en kunst voort te brengen, de tweede met de rationele linker hersenhelft, waaruit ons wetenschappelijk denken voortkomt. De auteur beschrijft hoe er door de tijd heen een steeds grotere kloof is ontstaan tussen beide aspecten van ons denken, hoe ze onmogelijk te verenigen zijn maar tegelijkertijd niet aan elkaar onderschikt zijn. Integendeel; ze kunnen niet zonder elkaar bestaan. Klukhuhn noemt zijn boek zelf dan ook ‘een betoog voor een pluralistisch wereldbeeld’.
Omdat deze recensie bedoeld is voor historici – en ik helaas (nog) niet zo’n brede algemene ontwikkeling heb als Klukhuhn – zal ik hier niet dieper ingaan op de filosofische en wetenschappelijke aspecten van De Algehele Geschiedenis, maar me focussen op de historische onderbouwing van het boek. Als rode draad door De Algehele Geschiedenis loopt de historische ontwikkeling van de westerse tijdgeest, en hoe deze tijdgeest tot uiting komt in én beïnvloed wordt door wetenschappelijke ontdekkingen en uitingen in de kunst. Klukhuhn bespreekt onze cultuurgeschiedenis van de vroege Oudheid tot de postmoderne tijd, en is niet bang om zo nu en dan een voorspelling te doen over de toekomst. Dit alles doet hij aan de hand van de levens, citaten, gedachten, theorieën en creaties van invloedrijke filosofen, musici, schrijvers, dichters, wetenschappers en beeldend kunstenaars. In 1200 bladzijden is een heleboel te vertellen, maar bij lange na niet genoeg om aan alle belangrijke figuren uit de cultuurgeschiedenis aandacht te schenken. Omdat de lezer in dit boek de (westers-georiënteerde) selectie van Klukhuhn voorgeschoteld krijgt, kunnen er vraagtekens geplaatst worden bij het ‘algehele’ van deze geschiedenis van het denken. De mate waarin de schrijver ingaat op de personen die hij wél behandeld is vrij wisselvallig. Zo komen we over de Duitse filosoof Martin Heidegger niet veel meer te weten dan dat hij er nazistische sympathieën op nahield en zijn boeken niet om doorheen te komen zijn, terwijl het stuk over Bertrand Russell uitgebreid ingaat op het rijke liefdesleven van deze Britse filosoof en doorspekt is met smeuïge anekdotes. De Algehele Geschiedenis is, kortom, zeer gekleurd door de persoonlijke voorkeur van Klukhuhn. De schrijver weidt regelmatig zó uit over niet ter zake doende details dat de hoofdlijn van het boek – het paradoxale bestaan van de mens – zoekraakt. Anekdotes over de fratsen van excentrieke wetenschappers maken de tekst absoluut een stuk leesbaarder, maar geven het boek eerder het karakter van een bundeling losjes samenhangende essays dan van een gestructureerd overzichtswerk. Is dit alles problematisch? Op zich niet, maar het maakt de titel ‘De Algehele Geschiedenis van het Denken’ wat misleidend.*
De belezenheid van Klukhuhn blijkt uit iedere alinea van het boek, met als gevolg dat je als lezer letterlijk bedolven raakt onder de namen, referenties en feiten. Dit kan zeker in het begin intimiderend zijn, maar al snel kom je er als lezer achter dat de hoofdlijnen ook begrepen kunnen worden zonder stil te staan bij iedere vermelding of verwijzing. Bovendien bieden de referenties, dankzij de meer dan 120 pagina’s tellende notenlijst achterin het boek, een doorgang naar nog veel meer kennis voor wie zich wil verdiepen in een bepaald persoon of onderwerp. Het gemak waarmee Klukhuhn citaten en verwijzingen uit de meest uiteenlopende bronnen haalt is indrukwekkend en geeft een zeker gezag aan zijn woorden. Toch kan ik me niet aan de indruk ontrekken dat hij soms wat doorschiet in zijn erudiete enthousiasme en slechts referenties bij elkaar goochelt om zijn alomvattende benaderingswijze te benadrukken. Zo weet hij bijvoorbeeld de meest droge natuurkundige theorie in verband te brengen met een gedicht dat er expliciet dan wel impliciet op aansluit.  Een knappe prestatie, dat zeker, maar het geeft zo nu en dan het gevoel dat de schrijver een intellectueel spelletje speelt. Of dit kwalijk isvalt te betwisten. De aanstekelijke speelsheid waarmee Klukhuhn allerlei soorten kennis en kunst rondstrooit is namelijk ook juist een van de charmes van dit boek.
Je kunt het wel of niet met hem eens zijn, maar het lef waarmee Klukhuhn grote lijnen trekt en dwarsverbindingen legt is op zijn minst bewonderenswaardig. Hij overstijgt disciplinaire begrenzingen en trekt zich niets aan van de postmoderne trend om het ‘grote verhaal’ uit de weg te gaan. Interessant is bijvoorbeeld zijn van de cultuurfilosoof Stephen Toulmin overgenomen betoog om 1610 als het begin van het modernisme te beschouwen. Dit was het jaar waarin waarin Galileo Galilei’s Siderius Nuncius verscheen, het boek waarmee definitief bewijs werd geleverd tegen het geocentrisch wereldbeeld. Nog belangrijker is echter dat in dit jaar de tolerante Franse koning Hendrik IV werd vermoord, na wiens dood de spanningen tussen de katholieken en protestanten losbarstten in een hevige strijd. Levend in deze angstige, onzekere wereld die verscheurd werd door een godsdienstoorlog, snakten mensen als René Descartes naar een nieuwe, waardevrije wijze van communiceren. Een strikt logische taal die men kon spreken zonder gevaar voor eigen leven en ver verheven was boven de irrationele gevoelens van alledag. De wortels van de scheiding tussen het gevoel en het hieraan superieure verstand, die tijdens de Verlichting op de spits zou worden gedreven en uiteindelijk zou uitmonden in de twee wereldoorlogen, zijn volgens Toulmin te vinden in een bloedig conflict uit de vroege zeventiende eeuw.
De Algehele Geschiedenis staat vol dergelijke grote beweringen, die Klukhuhn slechts beknoptbeschrijft. Hierdoor is het  moeilijk vaststellen of het betoog historisch steekhoudend is. Dat er allerlei argumenten tegen zoiets als Toulmins betoog zijn in te brengen geeft Klukhuhn zelf toe, maar wat deze argumenten dan mogen zijn komt slechts terloops aan bod. Dit soort passages zijn meer prikkelende gedachtes die uitnodigen tot verder onderzoek dan zorgvuldig onderbouwde theorieën.
Wat mij als historicus stoorde is het gebrek aan jaartallen in de tekst. Een overdaad aan jaartallen komt de leesbaarheid van een tekst niet ten goede, dus er is wel wat voor te zeggen. In bijvoorbeeld de levensbeschrijvingen van de grote componisten is er echter nauwelijks een jaartal terug te vinden, waardoor geen goed beeld kan worden verkregen van wanneer deze musici nu eigenlijk leefden. Achterin het boek is weliswaar een uitstekend personenregister opgenomen – met vermelding van het geboorte- en sterfjaar – maar heen en weer bladeren gaat nu niet echt gemakkelijk met dit zwaarlijvige boekwerk.
Met De Algehele Geschiedenis van het Denken heeft Klukhuhn een buitengewoon knappe prestatie geleverd. Het boek biedt een toegankelijk geschreven schat aan informatie en ideeën over de meest uiteenlopende onderwerpen. Het kan dienen als een introductie in de kunst-, filosofie-, literatuur, muziek- en wetenschapsgeschiedenis en bevat tegelijkertijd een breed scala aan interessante ideeën en observaties. Klukhuhn’s magnum opus is echter niet voor iedereen weggelegd. De ietwat pretentieuze boektitel, intimiderende omvang en informatiedichtheid van de tekst zullen menig lezer afschrikken. Gelukkig kunnen, vanwege het essayistische karakter van het boek, de meeste hoofdstukken los gelezen worden. Eenieder die een brede belangstelling heeft en zich een beeld wil vormen van onze cultuurgeschiedenis kan ik ten zeerste aanraden om De Algehele Geschiedenis ten dele of, voor wie hetkan opbrengen, in zijn geheel te lezen. Zelf beschouw ik het boek als een grote aanwist voor mijn boekenkast, en ik denk dat ik het nog vaak zal gebruiken als naslagwerk én om de verhelderende observaties van Klukhuhn nog eens door te lezen. 

Josha Stribos

 *  Dit betreft geen kritiek aan het adres van Klukhuhn, omdat hij zijn boek nooit als een algehele geschiedenis heeft bedoeld. In een interview in Trouw van 13 augustus 2013 zegt hij dat de titel, zonder zijn goedkeuring, uit commercieel oogpunt is bedacht door de uitgever.