Willem Frijhoff, De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de samenleving.
Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2011
ISBN: 978 94 6004 072 6
€14, 95
De mist van de geschiedenis
Het boek Mist van de geschiedenis van Willem Frijhoff werd uitgebracht in 2011. Het werk van nog geen honderd pagina’s betreft drie teksten die allen als publieke toespraken zijn gehouden. Het overkoepelende thema is memory, het begrip dat de afgelopen jaren telkens meer aandacht kreeg. Zowel in de historisch wetenschappelijke, als in de publieke arena. Memory staat namelijk in gespannen samenhang met geschiedenis zelf. Toch is het boekje niet de zoveelste op de grote berg van de geheugendiscipline.
De eerste tekst is een bewerking van Frijhoffs inaugurele rede bij zijn aanvaarding van de wisselleerstoel aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hierin staat het samenspel tussen herinneren en vergeten centraal, volgens Frijhoff als een ‘Siamese tweeling die gezamenlijk het gezicht van de geschiedenis bepaalt’. Dit geeft al goed aan waar de tekst over gaat. Het geheugen wordt bepaald door dit samenspel en in de definitie van geheugen gaat Frijhoff verder op die van Jan en Aleida Assmann, twee Duitse historici hun stempel hebben gedrukt op het debat over herinnering en geheugen. Zij deelden het collectief geheugen onder in twee delen, namelijk het communicatieve en het culturele geheugen. Frijhoff verandert deze tweedeling in het collectief geheugen in een driedeling van het geheugen. Een herinnering wordt eerst gedragen door de mensen die een gebeurtenis of proces hebben meegemaakt, het communicatief geheugen.
In de theorie van Jan en Aleida Assmann komt een herinnering daarna in het culturele geheugen. Frijhoff’s theorie geeft een onmisbare tussenstap aan. Na het communicatief geheugen wordt de herinnering opgenomen in het collectief geheugen, bijvoorbeeld de natie. Een herinnering moet door een (groot deel van het) collectief worden gedragen alvorens het in de cultuur wordt gegrond. Pas als de herinnering niet meer afhankelijk is van het historische bewustzijn van een groep, dan bevind de herinnering zich in het culturele geheugen. Daar kan het jarenlang sluimeren en wanneer een herinnering wordt opgeroepen doordat deze opnieuw in de actualiteit komt, dan is er sprake van heractualisering van die bepaalde herinnering. Dan doet het opnieuw zijn intrede in het collectieve geheugen. Verder spreekt Frijhoff erover dat de canon door zijn doelgerichtheid bewust veel weglaat. Toch is het operationaliseren van de vergetelheid zeer veel moeilijker dan die van herinnering. De herinnering verwijst naar iets wat is onthouden. Het is echter onmogelijk om te onderzoek wat we zijn vergeten, want we hebben het niet onthouden.
De tweede tekst van Frijhoff werd uitgesproken in 2007. Daarin staat de termplaatsen van herinnering centraal.
Plaatsen van herinnering maken vormen van ervaring mogelijk die ons lijken te vertellen wie wij zijn, althans hoe het komt dat we als individu, groep, collectief of natie zo geworden zijn.
Sinds de introductie van het begrip Lieux de Mémoires door Pierre Nora, een Franse historicus die plaatsen van herinnering in Frankrijk onderzocht, is het een veelbesproken onderwerp. Frijhoff bespreekt de problematiek rond de definitie en de operationalisering van het onderwerp. Frijhoff geeft hier terecht aan dat de historische realiteitswaarde van de persoonlijke herinnering nihil is, maar dat herinnering daardoor juist interessant is om te onderzoeken door historici. Hier kom ik nog op terug. Daarnaast zijn geheugenplaatsen niet alleen concrete plekken, maar vind er meer en meer immaterialisering plaats. Zo worden personen, begrippen, normen en waarden ook steeds vaker als geheugenplaats geïdentificeerd. Dit doet Frijhoff onder meer door bestaande literatuur over Franse, Duitse en Nederlandse geheugenplaatsen met elkaar te vergelijken. Dit leidt tot interessante verschillen in aanpak en idee van de geheugenplaats. Zo is het in Nederland onmogelijk het nationale perspectief van de Franse geheugenplaatsen toe te passen. In Frankrijk is het natiebesef vooral door de staat gecreëerd, maar Nederland is een typische cultuurnatie. De geheugenplaatsen blijven interessant als onderwerp van onderzoek. Door
geheugenplaatsen puntsgewijs in een versnipperd verleden te verankeren, weer historische diepte in ons wereldbeeld aanbrengen, een samenhang die nu soms lijkt te ontbreken, of ambiëren we méér, bijvoorbeeld een alternatieve vorm van geschiedschrijving?
De derde en laatste tekst is in 2009 ten gehore gebracht. Hierin staat vooral centraal dat religie teruggebracht is van een zijnswijze tot een zienswijze. Iemand presenteert zich bijvoorbeeld niet meer als katholiek, maar geeft aan een katholieke achtergrond te hebben, een historisch bepaalde dimensie. Verschillen in de omgang met religie tussen verschillende landen en groepen ontstaan/bestaan doordat/omdat er verschillen zijn in de verhouding “tussen religie en herinnering, memory.” Dit houdt verband en loopt parallel aan de ontwikkeling dat identiteit niet meer iets is wat verankerd ligt in een persoon, de zijnswijze, dus dat iemand katholiek is. Maar de identiteit is hetgeen waar een persoon zich naar richt, de zienswijze, dus dat iemand een katholieke achtergrond heeft. Een voorbeeld dat hierbij wordt gebruikt is het ontstaan van tolerantie. Iets wat verre van een zijnswijze was van de Nederlanders, want Nederlanders waren helemaal niet zo tolerant. Maar geeft een perfect voorbeeld van het feit dat identiteit een zienswijze is, want we zien onszelf wel als tolerant, of op zijn minst als een groep met een tolerante achtergrond. Toch is het zeker nuttig om de geschiedenis te onderzoeken en niet alleen de herinnering. Een historicus die enkel history bestudeert, begrijpt het functioneren van de samenleving niet. Maar enkel memory bestuderen is ook niet goed, want dan ontbreekt het proces dat de memory structuur geeft.
De keuze voor de volgorde van de teksten is wat mij betreft niet optimaal. Het komt nu bijvoorbeeld voor dat er in de tekst van 2007 al een voorproefje wordt gegeven van het samenspel tussen herinneren en vergeten, terwijl dat in het boek al is behandelt. Een chronologische presentatie, dus de teksten in volgorde waarop zij zijn uitgesproken zou beter zijn geweest voor het verloop van het verhaal. Relateringen een de toenmalige actualiteit, de ontwikkelingen in het debat omtrent memory en in het denken en werk van Frijhoff zelf zou het chronologisch beter op zijn plaats terecht zijn gekomen. Nu leest de lezer soms eerst iets uit een nieuwere toespraak, waarna de onderbouwing daarvan, die eerder uitgesproken is, later in het boek wordt gelezen.
Doordat er bewust is gekozen om het sprekende karakter van de tekst, van oorsprong publieke toespraken, te behouden, leest het boek goed weg. Hierbij komt dat de vragende manier van schrijven de lezer oproept zelf te denken en zo actief wordt meegenomen in het betoog en meer leert en leest dan dat er in het boek staat geschreven. Daarnaast is er een goede afwisseling tussen de theorie en concrete voorstellen. Dit valt vaak samen met het verschuiven tussen persoons-/groepsgebonden niveau, het lokale en het regionale niveau waaronder ook het (inter)nationale valt. Hieronder komen er, voor de lezer op het oog, oninteressante anekdotes voorbij, die echter het geheel luchtig maken en goede voorbeelden bieden. Andere goede concretiseringen en voorbeelden worden gehaald uit de actualiteit en historische gebeurtenissen en processen.
De mist van de geschiedenis is een zeer leesbaar boek. Het is daarom ook zeer bruikbaar en interessant voor zowel academici als andere geïnteresseerden. Het biedt een interessant historiografisch overzicht van de uitgekomen literatuur over herinneren, vergeten, geheugen en geheugenplaatsen. Dit maakt het onmisbaar voor een student van de geheugen- en herinneringsproblematiek, maar biedt het voor de geïnteresseerde lezer of student van een andere studie of discipline een interessant nieuw perspectief op herinnering, geheugen, plaatsen van herinnering, natie en identiteit.
Martin Steegmans