Nederland en het poldermodel. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland, 1000-2000, Maarten Prak en Jan Luiten van Zanden

Reviewer: Johan van de Worp

Maarten Prak en Jan Luiten van Zanden, Nederland en het poldermodel. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland, 1000-2000.

Uitgeverij Bert Bakker: Amsterdam 2013
ISBN 9789035127807

Hardcover, geïllustreerd, met een notenapparaat, literatuuroverzicht, een personen- en zakenregister.

336 pagina’s
€34, 95

Nederland en het poldermodel

Van de hand van de bekende Utrechtse hoogleraren Maarten Prak en Jan Luiten van Zanden verscheen in het voorjaar van 2013 Nederland en het poldermodel. Met dit zesde deel krijgt de reeks ‘De geschiedenis van Nederland’ langzaamaan gestalte. Naast een aantal chronologische delen zijn er inmiddels twee delen verschenen over de koloniale geschiedenis van Nederland, en nu dus een deel over de sociaal-economische geschiedenis. Dit boek kan gezien worden als het resultaat van onderzoek dat de auteurs – die gezamenlijk de leerstoel economische en sociale geschiedenis aan de Universiteit Utrecht bekleden – de afgelopen jaren verricht hebben. Als zeer ter zake kundige auteurs belooft dit boek goed te passen in de serie over de Nederlandse geschiedenis.
Het is jammer dat die beloften maar ten dele vervuld worden. Het getuigt zondermeer van lef om de sociaaleconomische geschiedenis van Nederland over een tijdspanne van ongeveer duizend jaar thematisch te beschrijven. Door die geschiedenis te bezien vanuit het perspectief van het poldermodel sluiten de auteurs nauw aan bij de onderzoeken die zijzelf in de voorgaande jaren verricht hebben, waarvan het onderhavige boek een originele synthese is. Zonder aan de oorspronkelijkheid te willen afdoen, is dit tegelijkertijd ook de zwakte van het boek. In het kort gezegd betogen de auteurs dat de oorsprong van het Nederlandse poldermodel ver teruggaat in de tijd – de auteurs beginnen in 1015 met het koopliedengilde in Tiel – en door de eeuwen heen een steeds andere historische gedaante had. Met behulp van het begrip ‘polderen’ brengen zij vervolgens in kaart wat de effecten hiervan waren voor de Nederlandse economie. Het problematische is dat de auteurs een andere betekenis geven aan het begrip ‘poldermodel’ dan doorgaans gebruikelijk. Waar het begrip sinds de recente jaren negentig staat voor een overlegeconomie waarin werkgevers, werknemers en de overheid gezamenlijk de te volgen economische strategie uitzetten, beschouwen Prak en Van Zanden het poldermodel als

‘een samenlevingsvorm waarin maatschappelijke groepen in georganiseerd verband optreden (“maatschappelijk middenveld”) en de politieke besluitvorming veel ruimt biedt voor de compromissen die uit onderhandelingen tussen deze groepen resulteren’ (p.12).

     Ondanks het feit dat de auteurs met een helder geformuleerde definitie vooraf verantwoording afleggen voor hun werkwijze, begeven zij zich op glad ijs. Ten onrechte wordt het beeld geschetst (of in ieder geval de suggestie gewekt) dat het welbekende twintigste-eeuwse poldermodel een equivalent had in 1015. Zeker de eerste hoofdstukken doen daardoor nogal anachronistisch aan. Storend daarbij is het voortdurend gebruik van moderne, anachronistische begrippen. Zo worden steden en gilden het hart van de civil society genoemd – een nogal modern begrip voor de Middeleeuwen – en het Tielse koopliedengilde uit 1015 ‘een voorafschaduwing van tendensen die honderden jaren door zullen lopen’ (p. 27). Zo zijn er meer voorbeelden te noemen. Het lijkt alsof de auteurs te graag een lineair verband in de ontwikkeling van het ‘schikken en plooien’ willen vaststellen. Daarbij is het merkwaardig dat het centrale woord in het boek – het poldermodel – niet in het zakenregister is opgenomen. Bovendien, juist omdat Prak en Van Zanden in de inleiding zo duidelijk een stelling poneren, is het ontbreken van een scherpe conclusie jammer.
Deze kritiek laat onverlet dat de auteurs zowel de sociale als economische geschiedenis van Nederland op een heldere en toegankelijke wijze te boek hebben gesteld. De auteurs zijn zondermeer zeer deskundig. In dit boek maken zij gebruik van de meest recente historiografie en theorievorming. Mooi is het hoe zij de ontwikkelingen tussen verschillende steden en landsdelen beschrijven, en zo de onderlinge verschillen en overeenkomsten duiden. Verder is het positief dat zij bij die beschrijving de Nederlandse politieke context niet uit het oog verliezen, zodat dit boek niet slechts de sociale en economische geschiedenis van Nederland in kaart brengt. Toch zou het betoog sterker worden als de auteurs meer over de Nederlandse grenzen heen durfden te kijken, in die zin dat zij expliciet vergelijkingen met andere Europese landen zouden maken. Dit zou bijvoorbeeld kunnen in de vorm van grafieken en tabellen, die het boek een extra dimensie zouden geven. De keuze van de auteurs om geen tabellen en grafieken in dit boek op te nemen, vind ik persoonlijk dan ook jammer. Dergelijke figuren bieden vaak een goed inzicht in de economische ontwikkelingen. Zij hoeven de geïnteresseerde, niet-economisch geschoolde lezer zeker niet af te schrikken als ze als bijlage waren toegevoegd.
Al met al is het boek zeker geschikt voor diegenen die zich willen verdiepen in de sociaaleconomische geschiedenis van Nederland, maar voor geschiedwetenschappers zijn er betere boeken – van dezelfde auteurs overigens! – voorhanden.

Johan van de Worp